Op een zekere dag zei de steen:
Ik ben sterk!
Toen het metaal dat hoorde, zei hij:
Ik ben sterker dan jij? Wil je het zien?
Dus begonnen de twee te strijden totdat de steen stof werd.
Toen begon het metaal te zeggen:
Ik ben sterk!
Toen het vuur dat hoorde, zei hij:
Ik ben sterker dan jij! Wil je het zien?
Dus begonnen de twee te strijden totdat het metaal smolt.
Het vuur op zijn beurt begon te zeggen:
Ik ben sterk!
Toen het water dat hoorde, zei hij:
Ik ben sterker dan jij! Wil je het zien?
Dus begonnen de twee te strijden totdat het vuur uitdoofde.
Het water zei toen:
Ik ben sterk!
Toen de wolk dat hoorde, zei hij:
Ik ben sterker dan jij! Wil je het zien?
Dus begonnen de twee te strijden totdat het water verdampte.
De wolk zei weer:
Ik ben sterk!
Toen de wind dat hoorde, zei hij:
Ik ben sterker dan jij! Wil je het zien?
Dus begonnen de twee te strijden totdat de wind blies en de wolk verdween.
De wind zei op zijn beurt:
Toen de bergen dat hoorden, zeiden ze:
Wij zijn sterker dan jij! Wil je het zien?
Dus begonnen de twee te strijden totdat de wind vast zat tussen de bergen.
De bergen zeiden toen:
Wij zijn sterk!
Toen de mens dat hoorde, zei hij:
Ik ben sterker dan jullie! Willen jullie het zien?
Dus doorboorde de mens, door zijn grote intelligentie, de bergen, zodat ze de wind niet meer konden vasthouden.
Toen de mens de bergen had overwonnen, zei hij:
Ik ben het sterkste schepsel dat er bestaat!
Totdat de dood met één slag een einde maakte aan de mens die dacht dat hij sterk en slim genoeg was.
De dood was nog steeds aan het vieren, totdat er opeens, zonder dat hij het verwachtte, een mens kwam, die na drie dagen dood te zijn geweest, de dood overwon. En Hem werd alle macht op aarde en in de hemel gegeven.
Alsof het niet genoeg was dat Hij de dood overwon, gaf Hij ons door Zijn bloed, die ons vrijmaakt van alle zondes, het recht op het Eeuwige Leven.
“Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven…” (Johannes 11:25-26) NBG 1951